Ongeveer Zijn en ADHD
Sat Sep 26, 2020 · 1729 words

Op een dag nam ik een besluit. Het liet toe dat ik het middelbaar met niet teveel kleerscheuren op academisch vlak doorgeraakte; het maakte mogelijk dat ik, daarna, een diploma behaalde; het kwam net op tijd om het evenwicht in de familie te herstellen (dat laatste is nog een verhaal op zich). Ik was vijftien toen ik het besluit nam, terwijl ik school liep in het Lyceum, gelegen in de Kortrijksesteenweg, het begin van het vijfde middelbaar, en het werd steeds moeilijker om op een stoel te blijven zitten. Uiterlijk was er niet zoveel aan mij te zien, maar vanbinnen kronkelde het, spande het zich op, trilde het in organen en vlees. Ik had nipt een B-attest behaald. Dat men met mij niet moest uitpakken tijdens een gespreken met familie of collegas als goede student, was al duidelijk sinds halverwege het eerste middelbaar. Hij herpakt zicht wel, hoopte men. Dat was niet gebeurd. Blikken rustten op mij. In de ogen kon je lezen: hij kan het niet. Voor het geval ik de boodschap niet begrepen had, zeiden ze het nog eens luidop tegen elkaar, terwijl ze deden alsof ze dachten dat ik het niet kon horen: ‘Hij kan het niet.’ Mijn moeder was nog het meest eerlijk. Aan de keukentafel, bij het avondeten, kreeg ik te horen dat ik ging eindigen als haar broer, een mislukkeling, geen carrière, geen diploma, geen vriendin, voortdurend werkloos, nog woonachtig bij zijn ouders. Zo zit je achteraan in de auto, op weg naar de ouderavond. Vooral de leraressen van wiskunde en fysicia - twee vakken die mij interesseerden, fascineerden - moesten hun zeg kunnen doen. ‘Misschien is hij wel goed in talen,’ zei de lerares wiskunde. (Die uitspraak echode na in de corridors van mijn geheugen. Binnen mijn familie was er een hiërarchie. Ik heb dit vermoedelijk al eens vermeld, maar ik herhaal het nog eens. In elk milieu gelden normen. Het volgende was norm in mijn milieu: Een diploma is beter dan geen diploma. Een universitair diploma is beter dan gelijk welk ander diploma. Richtingen gebaseerd op wiskunde en/of natuurwetenschappen zijn beter dan andere richtingen. Indien je niet goed ben daarin, dan is het beter om een taal te leren. Wanneer dat niet lukt dan is er nog ‘pol en soc’ - politieke en sociale wetenschappen - en aanverwante richtingen. Een studierichting zoals Rechten werd zelfs niet vermeld, telde gewoon niet mee.) Misschien is hij wel goed in talen? Ik maak, maakte en zal blijven maken: dt-fouten. Mijn ouders wisten dat, net zoals die lerares.

Met mijn ‘besluit’ bedoel ik niet de beslissing om mij niet te laten blijven zitten. Had ik dat beter gedaan, wie weet? Een lagere richting, eentje met veel minder wiskunde en geen natuurwetenschappen, en meer (moderne) talen, vond men een beter alternatief. Dat was nog net iets minder erg dan het ergste: Menswetenschappen … Voor mijn klasse stond dat gelijk met Beroeps, de onderkant, het laagste; het onuitspreekbare. Dat zeggen ze niet. Ze zeggen eerder het tegendeel. Wat is hier gaande? Bij gebrek aan voldoende cash of vastgoed, definieerde mensen uit mijn milieu zich met een ander soort kapitaal. Ze zijn bij de besten van de klas, in de beste richting van de school, liefst ook in een goede school. De beste van de klas zijn, is niet iets wat ze nastreven. Het gebeurt vanzelfsprekend. Het gebeurt omdat ze zo zijn. Hun brilliante resultaten zijn een natuurlijk gevolg van hun natuur. Veel later, ik was ondertussen begin de dertig, had ik een jongere collega die van zichzelf zei dat ze hoogbegaafd was. Reeds vroeg had men dit kunnen vaststellen, zei ze. Ik vertelde dat tegen een van mijn vrienden. ‘Ik ben ook hoogbegaafd,’ zei hij. Dat was ook bij hem vroeg duidelijk voor familie en het lerarencorps. Zo bleek dat minstens de helft van de mensen die ik kende hoogbegaafd was; haast zonder uitzondering waren de tekenen daarvan zichtbaar in hun vroege jeugd. Ik dacht: ‘Wat een toeval, dat ik zoveel hoogbegaafde mensen ken!’ Statistisch is dat opzienbarend. Verder viel het mij ook op dat ik derhalve de uitzondering op de regel was. ‘Hoor ik wel thuis in deze klasse?’, vroeg ik mij af. Toen ik, weinige jaren later, faalde in mijn carrière, drong die vraag zich op. Twintig jaar daarvoor kon ik die nog niet zo expliciet voor de geest brengen. Maar er begon mij wel iets te dagen, ondermeer omdat ik de laatste twee jaren van het middelbaar in de klas zat met Filip O.B., zoon van een makelaar, soms op die leeftijd al rechterhand van zijn vader bij het zakendoen: hij definieerde zich niet op basis van academische intelligentie, maar op basis van intelligent zakendoen. Hij bewonderde beursguru’s, autocoureurs en ondernemers met lef. Hij bewonderde Jean-Pierre Van Rossem (voor wie die naam nog iets zegt). In zijn milieu - een ander segment van de middenklasse - golden andere normen en waarden.

Ik leefde in een kolkende brij. Daar een activiteit in afsplitsen - zoals het studeren van dit of dat vak - voor langer dan twintig minuten aan één stuk door, daar slaagde ik niet in. Het lukte mij niet. Ik laat u even toe in mijn hoofd. Ik slaag er niet in om een ding apart te zien. Wanneer ik denk aan een appel, dan kan ik enkel met veel moeite, aan een appel denken. Mijn waarneming - intern en extern - is diffuus; meer algemeen: mijn motorisch handelen is diffuus. Wanneer ik iets vastneem, dan is mijn hand slap. Ik neem die appel vast. De manier waarop ik dat doe is ongeveer. Ik neem ongeveer de appel vast. Die ligt binnen de kortste keren op de grond. Alles wat ik denk, voel, zie, hoor, vast neem, hoe ik mijn voeten op de grond zet, - ik doe het allemaal ongeveer. Ik ben eens halverwege een wandeling gestopt, en beginnen wenen. Dat gebeurt zelfs regelmatig, eerlijk gezegd: bijna dagelijks. Het lukt niet om te stappen. Wanneer mijn voet naar de grond gaat, dan blijft die vaag. Mijn voeten zijn wolkjes. Ik kom soms uitgeput toe, na een wandeling van een kwartier, omdat ik al mijn aandacht en energie nodig heb, teneinde mijn voeten niet om te slaan, nergens over te struikelen. ‘Hef je voeten op!’, hoor ik echoën in, zolang ik mij kan herinneren.

‘Ik heb ADHD,’ zegt een jonge vrouw, waar ik mee aan de praat geraak in een koffiehuis. Ik kijk haar niet begrijpend aan. (Ik voel nog altijd die paal, waar ik tegen liep, in 1985. Ik had zin om te wenen. Ik heb dat ook gedaan. Mensen die passeren. Niemand die mij opmerkt. Indien iemand zou blijven staan om te vragen hoe het gaat, zou ik vermoedelijk kwaad worden op die persoon. Natuurlijk gaat alles goed. Met Jezus praat ik hierover. Hij zegt niks. Hij luistert alleen maar.) ADHD associeer ik met een bepaald type jongens, onhandelbare jongens; de vrouw met wie ik praat heeft een zachte blik, een warme stem. Ze legt mij uit dat ik niet in clichés moet denken. ADHD is inderdaad een mode-label. Het wordt te pas en te onpas gebruikt. Veel jongens krijgen de diagnose onterecht, terwijl het bij vrouwen moeilijk vast te stellen is. Ze legt mij uit dat ze vroeg in het middelbaar niet in staat bleek om lang bij hetzelfde onderwerp te blijven. Dat ze snel nood had aan inhoudelijke vernieuwing. Het had niks te maken met oppervlakkigheid. De onderwerpen waar ze zich voor interesseerde, wilde ze goed kennen. Maar het was haar moeilijk om bij één onderwerp te blijven. ‘Attention deficit disorder.’ Ze kwam in een depressie terecht. Met therapie was men in staat, om uit te vissen, wat er scheef zat. Zo kon ze toch een diploma halen. Haar beste vriendin had daar bovenop nog eens dyslexie. Met de juiste begeleiding en een gedoseerd gebruik van ritaline, kon ze, aan de universiteit, handelswetenschappen studeren.

Ik en mijn broer zijn tegengesteld aan elkaar. Hij zat nooit stil, ik bewoog nooit. Hij speelde op straat, haalde streken uit, vocht, liep, rolde, botste en ging met wat vrienden fusées afschieten in het Citadelpark; ik zat in een hoekje met een boekje. Maar mijn broer kon, wanneer hij dat wilde, aan een tafel gaan zitten, en uren tobben over een wiskundig probleem. Ik kon dat zelfs geen tien minuten. Mijn gedachten sprongen en dansten; ze waren ook nog eens vaag en associatief. Maar omdat ik, qua persoonlijkheid, zo braaf was, en mijn broer (op die leeftijd) wild, ben ik er vrij zeker van, dat, indien we tieners waren geweest op het hoogtepunt van de latere mode om de ADHD-diagnoses te maken, mijn broer die zou gekregen hebben, terwijl men er bij mij zelfs niet zou aan denken. Meer nog, ik zou zelf geneigd geweest zijn om hem ADHD toe te schrijven, maar niet aan mezelf, aangezien men mij, muurbloempje, als kind naar de meisjestoiletten stuurde, en men er sinds mijn puberteit snel van uitgingen dat ik gay was. Ik was gefascineerd door mensen die een boek gewoon in hun handen konden houden, tijdens het lezen. Dat lukte mij niet. Ik kon niet lezen zonder voortdurend de de bladzijden langs mijn duim te laten ritselen, zonder het boek half dicht te duwen, voortdurend de kaft te plooien - strategieën die ik ontwikkelde om toch maar langer dan tien minuten mijn aandacht bij de tekst te houden, en tegelijk mijn imago in stand te houden van de jongen die graag las, die veel las, die het goed afging om veel te lezen, terwijl ik in werkelijkheid de meeste boeken na wat bladeren en chaotisch lezen, terug bracht naar de openbare bibliotheek.

Ik weet nog precies waar ik zat - in welke klas en waar in de klas - toen ik het besluit nam: vanaf nu ga ik consequent en systematisch op en neer veren met mijn rechterbeen. Ik had het gezien bij anderen. Het leek mij wel praktisch. Het heeft geholpen. Later heb ik het gedurende jaren vervangen door sigaretten roken. Na het stoppen met roken, was de oplossing, als arbeider gaan werken, een fysieke job, wat ik nu al tien jaar doe: poetsen. Het veren met mijn been komt soms terug. Dankzij mijn gesprek met de jonge vrouw deze week, weet ik hoe ik het moet zien. De dingen vallen op hun plaats. ‘Labels kunnen fantastisch zijn,’ zei ze nog. ‘Ze kunnen bevrijdend werken.’


back · Posts · Gallery · Portfolio · Who is Wim? · creative commons licence · main