Religies scheiden het profane en het sacrale, ze installeren een hiërarchie, ze zijn ondubbelzinnig. Ze horen bij een samenleving van priesters, soldaten en boeren, met aan de top een priester-koning (of anax). Jezus doorbreekt deze verticale logica van de religie, doorbreekt de hiërarchie tussen binnen en buiten, hoger en lager, het zelfde en het andere dat ontstaat wanneer je denkt in termen van ‘Wie is mijn naaste?’, eerder dan ‘Van wie ben ik de naaste?’ (de parabel van de Barmhartige Samaritaan).
De cultus vindt nu plaats in de profane wereld; het offer is de zelfgave (Hoofdstuk III, p. 3). Deze horizontale (evangelische, universale) aanpak radicaliseert een tendens die reeds aanwezig is in het Oude Testament, waar zoveel draait rond God wiens oordeel en scheppende kracht waait als de wind, de ruach (Hoofdstuk I, p. 4). Wanneer Antonius de Grote zijn monastieke praktijk gevat weergeeft, zegt hij niet toevallig: ‘Adem Christus’ (Hoofdstuk IV). Spreken gaat eerst en vooral samen met ademen, woorden zijn in de eerste plaats klanken. Op een basaal niveau is bidden niets meer dan ademhalen. Wanneer ik samenval met het gebed, wanneer alles wat ik doe of zeg gebed is, dan leef ik helemaal vanuit de plek waar mijn verlangen en Gods verlangen samenvallen (Hoofdstuk IV, p. 17). Bonhoeffer wijst op het immanent (horizontaal) karakter van de bekering: mensen volgen Jezus, niet omwille van wat ze over hem weten, of omwille van iets wat hij gezegd heeft, zelfs niet omwille van wat hij doet (een genezing bijvoorbeeld), maar omdat Hij het is. Als persoon is hij genoeg (Hoofdstuk I, p. 9).
Dit patroon keert terug. Ook wanneer we psalmen zingen spoort Benedictus ons aan: ‘mens concordet voci’ – eerst luisteren naar de klank, de melodie, eerst mee zijn met je stem, dan pas bezig zijn met de betekenis. Het ligt in het verlengde van de ‘disciplina arcani’, waar je eerst deelneemt aan de rituelen, voor je leert wat ze betekenen. Het komt erop aan tot het volgende besef te komen: ‘Of we nu goed of slecht zijn, heiden of christen, God is in ons. Of beter, wij zijn in hem. … Een aanwezigheid die ik niet verdiend heb, door geen enkel gebed, door geen enkele inspanning’ (Henri Bremond in Hoofdstuk V, p. 1). Paradoxaal genoeg, dient de dienstbaarheid, het bidden, het zingen van de psalmen, het vieren, het vasten enkel om passief en ontvankelijk te worden. De definitie van mystiek kan dienen om de centrale gedachte van de cursus uit te drukken: komen tot een rechtstreekse en passieve ervaring van Gods aanwezigheid (Hoofdstuk V, p. 12). We leggen daarbij een weg af die er geen is. We komen op het punt waar we altijd al waren.
Maar wat is dit doen dat geen handelen is, de weg die we niet moeten afleggen?
Het Oude Testament leert ons dat we geschapen zijn naar het beeld en de gelijkenis van God (Gen 1,26): ‘God sprak: “Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend”’. Jan van het Kruis doet iets met het feit dat hier twee woorden worden gebruikt, beeld en gelijkenis, om twee vormen van vereniging van de ziel met God te onderscheiden: substantiële vereniging en vereniging door gelijkenis. De eerste is natuurlijk, de tweede bovennatuurlijk. De gelijkenis is een potentie, die moeten we zelf tot stand brengen. Jezus is ons daarin voorgegaan. Hij heeft ons getoond hoe je door nederigheid tot die ontlediging kunt komen die verlossing biedt, omdat ze net datgene tot stand breng in de relatie met anderen, wat een steentje bijdraagt aan de bouw van het Rijk Gods: naastenliefde. Indien de Bijbel gedurende de lectio divina, ‘icoon’ is van God (Hoofdstuk II, p. 7), dan kunnen we op haar de ‘fysica’ van Jan van het Kruis – de overgang van ‘dynamis’ naar ‘energeia’ – toepassen: het komt erop aan tot het besef te komen dat de betekenis door de Geest gegeven wordt, en er niet is door eigen inspanning (Origines in Hoofdstuk II, p. 8). We leren luisteren naar de goddelijke wind die door de tekst waait. Dit zagen we reeds bij Paulus wanneer deze klaagde dat hij, zonder de Geest, vooral de zonde leerde kennen wanneer hij geconfronteerd werd met de letter van de Wet.
Bij het zingen van de psalmen komt de stem eerst, in de lectio divina komen de letters en de woorden eerst, en dit alles omdat in het religieuze leven, de ontmoeting en liefdesrelatie met de eenvoudige man Jezus eerst komt. Katholieke spiritualiteit is christologisch: het werken aan zichzelf heeft maar betekenis binnen de relatie met Jezus Christus.